Ik begeleidde een cliënt met co morbiditeit, waarbij naast fysieke ook psychische problematiek aanwezig was. Door zijn psychische klachten had hij ongezonde coping mechanismen ontwikkeld. Zo had hij moeite met het aangaan van confrontaties, die hij dan ook liever vermeed. Hierdoor was het zijn echtgenote die de gesprekken met zorgverleners voerde en de beslissingen nam. In de loop van het jaar werd hij tientallen keren opgenomen in het ziekenhuis. Door de diversiteit aan lichamelijke klachten en de bijbehorende sociale isolatie, ervaarde hij al langere tijd geen kwaliteit van leven meer. Zijn echtgenote had het hier zichtbaar moeilijk mee; zij wilde hem niet verliezen. Hierdoor vermeed zij gesprekken met het behandelteam over het eventueel staken van verdere behandelingen. Ook wees zij alle vormen van psychologische begeleiding af.
Met beiden had ik in de loop van de tijd een solide vertrouwensrelatie opgebouwd, wat mij ertoe bracht om mij actiever in de situatie te mengen. In overleg met de huisarts onderzocht ik hoe wij het gesprek met echtgenote konden aangaan, met als doel een veilige ruimte te creëren (gezien zijn psychische kwetsbaarheid) waarin meneer zich kon uiten zonder het gevoel zijn echtgenote pijn te doen. De huisarts gaf aan dat de situatie waarschijnlijk eerst verder moest escaleren voordat meneer zélf in staat zou zijn om duidelijke keuzes te maken en die kenbaar te maken. Ik merkte dat meneer zich steeds meer achter mij begon te verschuilen. Doordat ik goed met hem én zijn echtgenote kon omgaan, vertrouwd was met zijn aandoeningen en nauw contact had met de huisarts, groeide mijn rol in het proces. Hoewel ik zijn vertrouwen zeer waardeerde, wilde ik hem op een manier ondersteunen die zijn echtgenote niet zou overvallen of buitensluiten.
Zijn gezondheid ging in de tussentijd hard achteruit. De tijd tussen de ziekenhuisopnames werd steeds korter. Meneer had onder andere cardiovasculaire problematiek en COPD. Op basis van mijn kennis wist ik dat de opeenvolgende bloedtransfusies waarschijnlijk een negatieve invloed hadden op zijn hart- en longfunctie.
Naarmate zijn klachten toenamen, begon zijn echtgenote steeds vaker vragen te stellen. Ik speelde daarop in door uitleg te geven over de situatie, in de hoop dat zij hierdoor meer inzicht en begrip zou ontwikkelen voor de ernst van zijn lijden. Hoewel ik mij ervan bewust was dat deze benadering niet ideaal was, zagen zowel ik als de betrokken artsen geen andere manier om tot haar door te dringen. Meneer gaf zelf ook aan dat dit voor hem de enige weg was en dat hij zich daarin kon berusten.
Tijdens, wat zijn laatste ziekenhuisopname voor een bloedtransfusie bleek te zijn, werd ik gebeld door het ziekenhuis. De artsen wilden graag in gesprek over de actuele situatie en meneer had uitdrukkelijk gevraagd of ik hierbij aanwezig kon zijn. Ik besprak dit met zijn echtgenote en stelde voor om samen te gaan, onder het mom van: dan is de thuiszorg maar op de hoogte.
Ik vermoedde op voorhand al dat het een zwaar gesprek zou worden, waarin meneer zou aangeven te willen stoppen met behandelen. Eenmaal op de kamer troffen we een benauwde, uitgeputte man aan. Toen de arts samen met twee verpleegkundigen binnenkwam, werd mijn vermoeden bevestigd.
De arts gaf aan dat het hart en de longen van meneer de behandelingen op den duur niet meer zouden kunnen verdragen. De frequentie van de bloedtransfusies was zodanig hoog geworden dat voortzetting van behandeling niet langer haalbaar was. Meneer bleef stil, maar het was duidelijk dat hij al wist dat dit aangekaart zou worden. Zijn echtgenote reageerde geëmotioneerd en boos. In paniek stelde ze vragen als: "Waarom geeft iedereen het op?" en "Moeten we hem dan maar gewoon laten sterven?" Ik nam haar hand vast en herhaalde rustig de uitleg van de arts. In mijn houding toonde ik medeleven en legde vervolgens uit dat er een reële kans bestond dat meneer in het ziekenhuis zou overlijden, zonder zijn dierbaren om zich heen. Op dat moment keek zij haar man aan. Meneer gaf vervolgens aan dat het genoeg was geweest. Dit leidde tot een emotioneel moment waarin zij elkaar vasthielden en een kus gaven, waarin mevrouw aangaf ook wel in te zien dat de situatie niet langer vol te houden was.
Na het gesprek besprak ik met de arts of er nog ruimte was voor één laatste bloedtransfusie, zodat het echtpaar de mogelijkheid had om samen buiten het ziekenhuis op een waardige manier afscheid te nemen. Gelukkig was dit mogelijk. De arts legde dit voor aan het echtpaar en zij stemden beiden in.
Wat ik in deze situatie heb geleerd, is dat nabijheid iets anders is dan problemen oplossen. Mijn taak was niet om beslissingen voor hen te nemen, maar om ruimte te creëren waarin zij zélf keuzes konden maken. Dat vroeg om geduld, empathie en het vermogen om ook machteloosheid te verdragen. De samenwerking met de huisarts heb ik als steunend ervaren. Het gaf mij houvast om mijn handelen goed af te stemmen en mijn professionele grenzen te bewaken. Ik wilde de keuze niet vóór hen maken. Het was voor mij belangrijk om zowel de cliënt als zijn echtgenote recht te doen — zonder hen voorbij te lopen of onbedoeld te beïnvloeden. Ik zag mijn rol als begeleidend en ondersteunend: aanwezig zijn, ruimte bieden, en helder maken wat de mogelijke gevolgen van bepaalde beslissingen konden zijn, zonder in te vullen welke richting zij moesten kiezen.
Reactie plaatsen
Reacties