In december 2023 bezocht ik thuis een echtpaar, waarbij de man onder onze zorg viel. Zijn echtgenote, ook zijn mantelzorger. Tijdens mijn bezoek viel het me op dat de echtgenote vaak naar het toilet ging, wat mijn aandacht trok.
Bij navraag gaf de echtgenote aan dat dit al geruime tijd speelde en geen nieuw probleem voor haar was. Ik vroeg haar naar mogelijke blaasklachten, zoals een branderig gevoel, frequent urineren, de kleur van haar urine en eventuele pijn. Ze ervaarde een zeurend gevoel maar geen pijn, en haar urine was helder. Ze meldde dat ze bekend was met sponsnieren. Eerder had ze laten doorschemeren dat ze zelden naar de huisarts ging, vaak wegens tijdgebrek door de zorg voor haar man.
Met haar toestemming testte ik haar urine de volgende dag. De resultaten toonden afwijkingen in leukocyten en erytrocyten, en de urine had een donkere kleur, mogelijk door de aanwezigheid van bloed. De echtgenote verklaarde dat dit door haar sponsnieren kon komen. Hoewel ik begrip had voor haar standpunt, vond ik het belangrijk om dit met de huisarts te bespreken. Ondanks haar twijfels stemde ze uiteindelijk in, en ik bracht de urine naar de huisarts voor een kweek, waaruit niets bijzonders kwam. De huisarts besloot echter om haar door te verwijzen naar een uroloog.
Hoewel de echtgenote niet expliciet weerstand bood tegen de verwijzing, vroeg ze herhaaldelijk of het echt nodig was, vermoedelijk uit bezorgdheid om haar man alleen achter te laten. Ik stelde voor om bij haar man te blijven tijdens haar afspraak bij de uroloog, zodat zij zich minder zorgen hoefde te maken.
Tijdens het bezoek aan de uroloog onderging ze een inwendig onderzoek van de blaas en een buikecho. Hierbij werd een verdikking in de blaas ontdekt, en er werd ter plekke een biopt genomen. Bij terugkomst vertelde ze dat de uroloog een verdikking had gevonden en een biopt had genomen. Hoewel ze kalm leek, merkte ik dat ze onrustig was. Bij een apart gesprek gaf ze toe het spannend te vinden, maar dit niet wilde laten merken aan haar man.
Ik kon haar niet geruststellen over de uitkomst van het biopt, maar bood wel een luisterend oor en moedigde haar aan haar zorgen te delen. Een week later kreeg ze de diagnose blaascarcinoom. Vanaf dat moment was ze meer bezorgd om haar man dan om zichzelf.
Deze diagnose raakte me diep. Ondanks mijn voorbereiding op mogelijk slecht nieuws, betrapte ik mezelf erop dat ik toch schrok. Het idee dat ik door het testen van haar urine een nieuw, verontrustend hoofdstuk voor haar had geopend, voelde zwaar. Tegelijkertijd was ik opgelucht dat mijn handelen haar in staat stelde om op tijd hulp te zoeken, waardoor de aandoening nog goed operabel was zonder uitzaaiingen.
Het besef van de onzekerheid die deze periode voor haar met zich meebracht, waarbij de kans op terugkeer van de kanker aanwezig was, deed me beseffen hoe fragiel het leven kan zijn. Daarom was het des te belangrijker om haar en haar man zo goed mogelijk te ondersteunen. Het aanvragen van een Wet Langdurige Zorg (WLZ) indicatie voor haar man was een logische stap, gezien zijn al bestaande zorgbehoeften en de mogelijkheid dat zijn situatie zou verslechteren.
Ik kreeg gemengde gevoelens: blij dat het echtpaar de kans kreeg om samen oud te worden, maar tegelijkertijd realistisch genoeg om te beseffen dat het verloop van de ziekte van de vrouw onvoorspelbaar was. Ik wilde ervoor zorgen dat alles zo goed mogelijk geregeld was voor beiden, om hen te behoeden voor onnodige, nare verrassingen in de toekomst.
Reactie plaatsen
Reacties